Nederlandse index
Homepage
English index

 

kruidbestrijding, de grond dikwijls in het voorjaar op
zaaivoor geploegd en dan ingezaaid. Daar de grond dan
zeer los en de verbinding met de ondergrond verbroken
is, waardoor de verticale waterbeweging kan stagneren,
is het noodzakelijk de losse geploegde grond weer aan
te drukken. Op lichte zandgronden en veenkoloniale
grond wordt vaak een vorenpakker in combinatie met
de ploeg gebruikt. Dit werktuig bevordert de totstand-
koming van de verbinding ploegsnede-ondergrond,
waarbij het de ploegsneden zoveel mogelijk heel laat.
Dit in tegenstelling tot de Cambridgerol, die de ploeg-
sneden alleen aan de bovenzijde samendrukt en enigs-
zins verkruimelt maar de onderzijde van de sneden on-
beroerd laat.

c. het ploegen op wintervoor

Niet ingezaaide percelen kleigrond zullen in het alge-
meen op wintervoor worden geploegd. Op de lichtere
gronden is dit niet altijd het geval. Op zware kleigrond
is het op wintervoor ploegen noodzakelijk om in het
voorjaar een goed zaaibed te kunnen maken. Kleigron-
den en vooral zware kleigronden geven bij ploegen in
het voorjaar grove kluiten, die tijdens een droge pe-
riode keihard worden. Op een dergelijke grond is van
gunstige kiemings- en groeiomstandigheden geen spra-
ke. Grote holten en kluiten wisselen elkaar af, waardoor
de opname van plantenvoedende stoffen erg wordt be-
moeilijkt.
De homogenisatie van de bouwvoor wordt door een
juiste stoppelbewerking bevorderd, de op wintervoor
liggende ploegsneden worden door afwisselend nat en
droog worden en door de afwisseling van vorst en dooi
verder verkruimeld, zodat in het voorjaar een goed zaai-
bed kan ontstaan. Dit zaaibed moet met zo weinig mo-
gelijk bewerkingen kunnen worden gemaakt en daar-
voor is het nodig dat de ploegsneden een goede aan-
sluiting hebben. Grote gaten en holten mogen niet voor-
komen. Is dit echter door een verkeerde risterkeuze of
door andere oorzaken niet te voorkomen, dan verdient
het aanbeveling om dergelijke percelen tijdens of na het
ploegen met een grove eg of met een cultivator te be-
werken. Het laatste werktuig, uitgerust met 11 tanden
per 2 m werkbreedte leent zich goed om de ploeg-
sneden in de winter over de vorst te bewerken. Voor
deze werkwijze komen niet alleen ruwgeploegde, maar
ook laatgeploegde percelen (bietenland) in aanmerking.
De ploegsneden worden dan a.h.w. in moten verdeeld.
Dit is ook een van de belangrijkste facetten van het
spitten met een spitmachine.
Deze machine komt dan ook goed tot zijn recht op die
percelen, die laat bewerkt moeten worden en die boven-
dien nog sterk verreden zijn. Bij de spitmachine worden
de moten grond losgetrokken en niet losgesneden,
waardoor het water goed en snel naar de ondergrond
kan afvoeien. Bij het ploegen kan men dit verbeteren
door gebruik van woelers te maken. Deze moeten in
vochtige grond niet dieper dan 4-5 cm werken.
Voor de slecht vochthoudende lichte gronden is het

eveneens gewenst om de grond in elk geval voor de
winter geploegd te hebben. Het in de winter vallende
vocht wordt dan beter in de bouwvoor vastgehouden.
Daarvan kunnen de planten in de zomer nog profiteren.
Deze gronden moeten zodanig worden bewerkt, dat
tijdens het wintervoorploegen geen grote kluiten onder
in de ploegsneden aanwezig zijn. Percelen, die in het
voorjaar lang nat en daardoor koud blijven, kunnen voor
graan en aardappelen in vele gevallen het beste in het
voorjaar worden geploegd.

d. de ploegdiepte

Mede door de grote verscheidenheid van de in Neder-
land voorkomende grondsoorten is het moeilijk in het
algemeen de juiste ploegdiepte aan te geven. Het meest
gewenst zou zijn, dat men niet dieper ploegt dan
± 20 cm, omdat de structuur van de bouwvoor in de
bovenste 8-10 cm door vertering van plantenresten het
gunstigst is. Bij de genoemde ploegdiepte krijgt men
dan steeds grond boven, die het rijkst is aan planten-
voedende stoffen. Door steeds op gelijke diepte te
ploegen ontstaat echter op vele gronden na enige tijd
een 'ploegzool'.
In het algemeen zal de ploegdiepte afhangen van een
aantal factoren, bijvoorbeeld de doorlaatbaarheid van
de grond, de gewassenkeuze, een eventueel voorko-
mende ploegzool en van de onder de bouwvoor gelegen
grond. Wanneer onder de bouwvoor minder goede
grond, bijvoorbeeld zand, zure grond, kalk of humus-
arme grond aanwezig is dan wordt de ploegdiepte door
deze factoren bepaald. Voor het breken van een ploeg-
zool of een harde laag zal men in dit geval niet dieper
gaan ploegen, doch trachten hem met andere werk-
tuigen, bijvoorbeeld ondergrondwoelers, te breken. Men
bedenke, dat diep ploegen duur is, dat het zwaar ma-
teriaal en veel trekkracht eist en dat het niet altijd tot
het gewenste resultaat leidt. In sommige gebieden be-
vindt zich diep onder de bouwvoor vruchtbare kalkrijke
grond. Deze grond wordt soms tot een diepte van 1,80 m
bovengeploegd. Wanneer men een minder goede of
zeer moeilijk te bewerken bouwvoor heeft, kan diep-
ploegen, ondanks de hoge kosten, verantwoord zijn.

e. breedte van het ploegen

Zowel voor een goede kering als voor de gewenste ver-
kruimeling is het van belang dat er een goede verhou-
ding tussen de ploegbreedte en de ploegdiepte wordt
aangehouden. Deze verhouding is afhankelijk van de
grondsoort en de ristervorm. Hij loopt voor de lichte
grondsoorten uiteen van 1 : 1,3 tot 1 : 1,6 en voor de
kleigronden van 1 : 1,5 tot 1 : 2.
Bij een te nauwe verhouding worden de ploegsneden
onvoldoende gekeerd en bij een te ruime verhouding
worden zij op samenhangende gronden te plat neer-
gelegd waardoor verslemping en uitspoeling sterk in de
hand worden gewerkt. Op lichtere gronden blijven dan
de ruimten tussen de ploegsneden veel te groot. In deze

vorige pagina <<<       Inhoud       >>> volgende pagina