Nederlandse index
Homepage
English index

 

Welke werktuigen men ook gebruikt of gebruikte, het
doel van het ploegen is hetzelfde gebleven, namelijk:
1. De bouwvoor losmaken en verkruimelen, zodat de
grond een gunstige losse structuur en een goede
bodemventilatie krijgt.
2. Het bestrijden van onkruid.
3. Het onderbrengen van zaden, meststoffen en/of or-
ganisch materiaal.

a. stoppelbewerking

Na de oogst in de zomer behoort de stoppelbewerking
de eerste grondbewerking te zijn. De stoppelbewerking
heeft o.a. ten doel het laten kiemen van onkruid- en
cultuurzaden en het belemmeren van de groei en daar-
door bestrijden van wortelonkruiden. Verder is het een
inleidende bewerking om de bouwvoor na de oogst-
werkzaamheden te homogeniseren.
Het is voor een goede ontkieming van zaden nodig dat
er voldoende losse grond aanwezig is. Dit laagje losse
grond is bovendien belangrijk om uitdrogen van de
grond tegen te gaan en hiervoor is het noodzakelijk dat
de stoppelbewerking zo spoedig mogelijk na het ruimen
van het veld wordt uitgevoerd. Wacht men te lang dan
kan het vanwege de hard geworden sporen uiterst moei-
lijk worden de grond nog ondiep te bewerken. Wordt
direct bij de eerste bewerking dieper geploegd, dan
worden de zaden te diep ondergebracht om voldoende
te kiemen. Indien er op het perceel weinig of geen wor-
telonkruiden voorkomen is het goed mogelijk de eerste
bewerking met een cultivator uit te voeren. Hierbij is de
triltandcultivator de laatste jaren sterk naar voren ge-
komen. Met dit werktuig is het goed mogelijk bij een
oordeelkundig gebruik het gewenste resultaat te be-
reiken. Bij een herhaald gebruik en door te snel rijden
wordt de grond te fijn gemaakt, waardoor de grond in de
herfst bij het op wintervoor ploegen vrijwel onberijdbaar
kan worden. Dit heeft een sterk structuurbederf tot ge-
volg. Naast de ploeg en de cultivator kunnen ook de
schijveneg en de stoppelschijvenploeg voor het stop-
pelen worden gebruikt. Toch is de stoppelploeg in de
meeste gevallen, maar vooral wanneer er wortelonkrui-
den aanwezig zijn, hét werktuig voor de eerste bewer-
king. Dit komt doordat bij een niet al te sterke verkrui-
meling alles goed wordt losgesneden. Het ristertype,
zoals dat bij paardestoppelploegen werd gebruikt is
minder geschikt voor trekkerploegen. Het rister mag bij
de laatsten niet te dwars op de voortbewegingsrichting
staan en iets minder steil zijn om na een eerste bewer-
king met een cultivator een niet te sterke verkruimeling
te krijgen. Men bereikt hierdoor een grovere ligging,
waardoor de berijdbaarheid in een natte periode beter
blijft en de uitputting van de afgesneden onkruidwortels
wordt bevorderd. Verder kan een ruimgebouwde stop-
pelploeg ook worden gebruikt voor het op zaaivoor-
ploegen van land voor wintertarwe, waarbij een werk-
diepte van 15 cm veelal voldoende is. De snijbreedte
varieert van 22-25 cm per schaar en past goed bij de zo
juist genoemde ploegdiepte. Er zijn verder 6- of 7-scha-

rige stoppelploegen, die tot buiten het linker trekkerwiel
werken, waardoor het mogelijk is er kanten mee af te
ploegen. De vraag naar dit type ploeg neemt de laatste
jaren toe.
Een goede stoppelbewerking, die aan een bewerking
met een spitmachine vooraf gaat mag niet dieper gaan
dan 5-6 cm. Indien de grond dieper wordt losgemaakt,
wordt de berijdbaarheid minder goed en de regelmatige
gang en werkdiepte van de spitmachine belemmerd.
Voor deze machine is een regelmatige gang absoluut
nodig (zie § 4).

b. het ploegen op zaaivoor

Na de stoppelbewerking zullen de percelen die voor
wintergraan bestemd zijn in oktober, doch ook wel in
december, op zaaivoor geploegd worden. Deze bewer-
king moet zodanig geschieden dat men een niet te
grove, doch ook niet te fijn verkruimelde losse laag
krijgt, waarin de zaden een goed kiembed hebben. En-
kele kluiten zijn geen bewaar; zij geven het gewas vaak
een goede bescherming tegen de winter. Om te diep val-
len van het zaad tegen te gaan laat men het geploegde
land soms eerst bezakken. Deze werkwijze kan echter,
wanneer men voor het zaaien veel regen krijgt, bezwaar-
lijk zijn. De grond blijft vaak geruime tijd zeer nat, zodat
niet alleen het zaaien en het ineggen moeilijkheden
geeft, maar ook de opkomst minder goed is, Het is op
dergelijke percelen vaak beter met het zaaien te wach-
ten tot men een flinke nachtvorst krijgt. Het zaaien over
de natte, licht bevroren grond geeft - al is het wat later
geworden - vaak betere resultaten dan wanneer men
vroeg op te nat land zaait.
In perioden met wisselvallig weer zal men beter tijdens
of direct na het ploegen kunnen zaaien. Op percelen
met opslag moet de ploeg voor het goed onderbrengen
van deze opslag met voorscharen zijn uitgerust. De
ploegdiepte varieert van 15-20 cm; dit is voor het ver-
krijgen van een goed zaaibed voor wintergraan voldoen-
de. Op percelen met vrijwel geen opslag, bietenblad
o.i.d. wordt voor het zaaivoorploegen wel een zware
stoppelploeg gebruikt. Speciaal stoppelploegen, waar-
bij het mogelijk is met één lichaam minder, doch bij
gelijkblijvende werkbreedte te ploegen, zijn voor dit
werk geschikt. Men verkrijgt een grotere werkbreedte
per schaar, die goed bij de werkdiepte voor het zaai-
voorploegen past en men heeft dan zelfs op zware klei-
gronden nog voldoende verkruimeling, zodat na het
ploegen zonder vooreggen kan worden gezaaid. Bij
ploegen met een grotere snijbreedte is dit op deze
gronden meestal niet mogelijk. Voor voldoende verkrui-
meling moet dan soms te veel voorgeëgd worden. De
grond wordt daarbij vaak weer te vast gereden, zodat
een minder goede opkomst en een holle stand van het
gewas het gevolg kunnen zijn.
Na of gelijk met het zaaien wordt het zaad ingeëgd om
zonodig de kieming te bevorderen en vogelschade te
voorkomen.
Op lichtere gronden wordt, o.a. in verband met de on-

vorige pagina <<<       Inhoud       >>> volgende pagina