Nederlandse index
Homepage
English index

 

- 36 -

ook wanneer zij slechts een weinig defect is. Men moet nooit het bezinksel uit de brandstofvaten of -tanks gebruiken.

§ 53

Reiniging van het brandstofreservoir.

Men moet iedere 600 bedrijfsuren de brandstoftank schoonmaken. Men schroeft de zeef uit de filter, zooals afbeelding 34 toont, opent de brandstofafsluiter (afb. 9) en laat de brandstof door de filter wegloopen, verwijdert de bevestigingsschroeven van de brandstoftank en schroeft alle leidingen van de tank af. Nadat men ook het oliereservoir heeft leeggemaakt, zooals in par. 45 staat aangegeven, wordt het reservoir erafgenomen, grondig met petroleum schoongemaakt en weer gemonteerd.

§ 54

Brandstofafsluiter en brandstoffilter.

De toevoer van de brandstof door de brandstoffilter naar de brandstofpomp wordt verkregen door het kleine handrad van de brandstofafsluiter vier maal naar links te draaien (zie afb. 9).
De filter moet iedere 100 bedrijfsuren schoongemaakt worden: men schroeft de zeeftrommel met de zeef eruit (zie afb. 34) en wascht haar in petroleum of brandstof, het beste met behulp van een borstel. Door de brandstof-afsluiter korten tijd te openen, overtuigt men zich ervan, dat de brandstoftoevoer niet verstopt is; eveneens onderzoekt men, of de afvoeropening van het brandstoffilterkastje (waaraan de zuigleiding van de brandstofpomp is aangesloten) niet verstopt is.
Een defecte brandstofzeef moet men absoluut vernieuwen.

§ 55

Brandstofhandle.

Door het naar voren brengen van de brandstofhandle wordt de aan de motor toegevoerde hoeveelheid brandstof opgevoerd, door het naar achteren te halen, verminderd.mHet brandstofhandle-segment (zie afb. 35) heeft 2 ingevijlde merkteekens, welke de volgende beteekenis hebben:

1. merkstreep               onbelast bij gereduceerd toerental
    (afb. 35)                    (350 omwentelingen p. min.).

 

- 37 -

2. merkstreep               onbelast bij normaal toerental
    (afb. 35)

voorste instelling            maximum capaciteit
   (afb. 35)

Deze verschillende toerentallen ontstaan door de werking van de regulateur. (zie par. 56).

De instelling van de brandstofhandle op het eerste merkteeken voor onbelast loopen met laag toerental (350 omwentelingen p. m.) komt altijd dan in aanmerking, wanneer de motor bij niet-rijdende tractor, moet doorloopen. Bij het naar voren halen van de brandstofhandle vanaf dit merkteeken naar het tweede wordt het aantal toeren van de motor van 350 tot het normale aantal toeren verhoogd. Wanneer de handle op dit merkteeken staat, kan de motor eveneens (ook bij langeren tijd) onbelast loopen, doch dit is niet raadzaam, omdat de machine dan meer brandstof en smeerolie verbruikt dan bij de stand op het eerste merkteeken.

Wanneer de tractor belast wordt, dan moet men de brandstofhandle over het merkteeken naar voren brengen en wel zoover, dat het geluid in de knalpot van den motor regelmatig is. Wanneer de handle te veel naar voren wordt gebracht, krijgt de motor te veel brandstof, die niet geheel verbrandt, waardoor de knaldemping onregelmatig wordt en de motor rookt. Is daarentegen de handle niet ver genoeg naar voren gebracht, dan ontwikkelt de motor te weinig kracht en bereikt dus niet zijn normale aantal toeren.

De maximum capaciteit wordt bereikt door de brandstofhandle in de voorste stand te brengen.

Bij het bereiken van de maximum capaciteit begint de motor te kloppen. Tijdelijk kloppen schaadt niet, maar voortdurend kloppen moet men vermijden.

Wanneer de motor op gereduceerd toerental moet loopen (350 toeren/min.), mag men de brandstofhandle niet beneden het achterste merkteeken stellen, daar anders het smeren van de cylinder en de zuiger, dat door de brandstofhandle wordt geregeld, niet voldoende zou zijn.

 

 

 

 

Vorige pagina

Start van de handleiding

Venster sluiten

Volgende pagina