Nederlandse index
Homepage
English index

 

Wanneer de diepteregelaar in de juiste stand is ingesteld, moet het handletje van het kleine beweegbare gedeelte van het buitenste quadrant in lijn gezet worden met de vingertop-regelaar en vastgezet met gekartelde moer. Deze kleine regelaar markeert de ingestelde diepte, terwijl het kleine verstelbare segment de mogelijkheid geeft om naar beide zijden met de kleine vingertopregelaar bij te regelen, indien door veranderingen in de structuur van de grond de druk op het werktuig en daardoor de werkdiepte verandert.


HET OPHEFFEN EN LATEN ZAKKEN VAN HET WERKTUIG AAN HET EIND VAN 'N WERKGANG

Hiervoor moet de grote vingertopregelaar gebruikt worden en niet de kleine. De laatste blijft in de eenmaal ingestelde stand staan. De grote vingertopregelaar wordt dus in dit geval naar boven bewogen langs zijn quadrant, voorbij de kleine vingertopregelaar. Indien de kleine vingertopregelaar geheel naar boven bewogen wordt en de trek langs de topverbinding kleiner is dan 450 kg zal het werktuig opgeheven worden voorbij de stand, waarbij het veiligheidsventiel begint te werken. (Zie pag. 23).
Het kleine vastgezette verstelbare segment belet de bestuurder dan ook om de diepteregelaar op het onjuiste moment te gebruiken.


DE REACTIEVEER

Een inwendig aangebrachte reactieveer commandeert door uitzetten of samendrukken onder invloed van de druk in de bovenste topverbinding het hydraulische systeem, waardoor de eenmaal ingestelde diepte gehandhaafd blijft. Deze veer is dubbelwerkend, waardoor werktuigen, waarvan het zwaartepunt ver achter het draaipunt ligt, of werktuigen, die slechts zeer weinig tegendruk ondervinden, geheel geregeld worden door de diepteregeling. Verder zal in transportstelling het overhangend gewicht van het werktuig op de reactieveer overgebracht worden, waardoor schokken optredend bij lijden over ruwe grond, opgevangen worden. Men zal zien, dal tengevolge van deze dubbele werking van de reactieveer de diepteregelaar bij liet gebruik van zware werktuigen met slechts weinig tegendruk, geplaatst zal moeten worden tussen de top en de merktekens op het kleine segment. De veer is ingesloten bovenop het hydraulische deksel waardoor vervuiling tegengegaan wordt.

 

HET KIEZEN VAN DE JUISTE REACTIESNELHEID

Wanneer de vereiste werkdiepte verkregen is, welke moet worden bepaald door de stand van de kleine of diepte vingertopregelaar kan het dikwijls voorkomen, dat de reactiesnelheid, waarmede een zwaar werktuig reageert, op de door het hydraulische systeem veroorzaakte bijstellingen te groot is, terwijl bij lichte werktuigen deze snelheid te klein is. Met de grote of positie-vingertopregelaar in het hiertoe duidelijk gemerkte onderste gedeelte van het binnenste quadrant, kan de reactiesnelheid ingesteld worden in overeenstemming met het gebruikte werktuig.
Wanneer het werktuig te snel op en neer gaat zal de grote vingertopregelaar dichter bij het teken "slow" (langzaam) gezet moet worden. In golvende grond zal het werktuig snel moeten reageren, om de vereiste diepte te houden en moet de grote vingertopregelaar dus dichter bij ,,fast" (snel) gezet worden. Een goede stand van de vingertopregelaar om vanuit te gaan is iets verder dan halfweg tussen "slow" en "fast".
De uiteindelijke afstelling is afhankelijk van het gevoel van de bestuurder voor trekker en werktuig. Wanneer de bestuurder de juiste stand van de grote vingertopregelaar gevonden heeft, kan deze gemarkeerd worden door de stop, die door middel van de gekartelde moer, in de juiste stand gezet kan worden. Nadat het werktuig aan het eind van een werkgang opgeheven is, en een nieuwe werkgang begonnen zal worden, wordt de vingertopregelaar weer tegen deze stop aangezet en zal het werktuig op de ingestelde diepte gaan werken.

HET OPHEFFEN VAN OVERBELASTING

Indien een werktuig tegen een verborgen obstakel komt, wordt een zeer grote voorwaartse druk op de bovenste topverbinding uitgeoefend, waardoor de controleklep van de hydraulische pomp geheel naar voren bewogen wordt. De olie van de hefcylinder kan nu zeer snel wegvloeien. Hierdoor wordt de achterzijde van de trekker ontlast van de extra belasting die uitgeoefend wordt door het werktuig, de grond op het werktuig en de zuiging achter het werktuig. De achterwielen krijgen dus geen extra druk meer en de trekker zal met slippende wielen stil blijven staan zonder dat het werktuig beschadigd wordt. Tegelijkertijd wordt een zeer sterke kracht uitgeoefend in de richting van de voorwielen van de trekker waardoor steigeren voorkomen wordt. De trekker kan dan achteruit gereden worden, het werktuig op- geheven en voorbij het obstakel weer omlaag gebracht.

Naar pagina 20 en 21