CURSUS LANDBOUWTREKKERS

HOOFDSTUK XXV — RUPSTREKKERS

 

Paragraaf 101

STUURSYSTEMEN (Afb. A 119)

 

a. Stuurkoppeling en rem

 

Bij rupstrekkers die uitgerust zijn met stuurkoppelingen, ontbreekt het differentieel.

Het kroonwiel is direct verbonden met een gedeelte van de aandrijfas (fig. 1).

Op elk eind van dit asgedeelte is een speciaal gevormde flens (10) aangebracht. Deze flens heeft een cilindrisch gedeelte waarop aan de buitenomtrek tanden zijn bevestigd. Op het einde van het cilindrisch gedeelte is een opstaande rand geplaatst. De tanden dragen platen (15).

Tussen deze platen zijn een aantal frictieplaten aangebracht met buitenvertanding. Deze bundel platen wordt door een drukring (13) tegen de opstaande kant van de flens gedrukt. De kracht hiervoor wordt ontwikkeld door een aantal veren, die tegen de binnenzijde van de flens rusten en d.m.v. een bout met een drukring zijn verbonden. Met de stuurhefboom (1) kan een asje worden gedraaid waarop een schuin oplopende nok (5) vast zit. Bij het draaien loopt de nok tegen een rol (6) die hierdoor wordt weggedrukt. De rol is aan de koppelvork (19) vastgemaakt, waardoor deze gaat draaien. De vork omvat een druklager (16), dat aan de drukring vast zit. Met de stuurhefboom kan de drukring tegen de spanning van de veren in bewogen worden. Hierdoor valt de druk op de platen weg en deze kunnen nu vrij ten opzichte van elkaar bewegen.

De frictieplaten met buitenvertanding grijpen in een trommel (12) met binnenvertanding.

Deze trommel is op de as van de eindaandrijving aangebracht. De aandrijving gaat nu vanaf het kroonwiel via de as en de flens via de koppelingplaten over op de trommel, die weer met de eindaandrijving is verbonden. De aandrijving kan verbroken worden door de koppeling. Dit is nodig om met de rupstrekker een bocht te kunnen maken.

Hierdoor wordt de aandrijving op één rupsband overgebracht waardoor de trekker om de stilstaande rupsband gaat draaien.

Vanzelfsprekend komt de ene rupsband niet geheel tot stilstand. Om echter scherpe bochten te kunnen maken moet dat wel het geval zijn en dit wordt bereikt door de trommel (12) af te remmen. Hiertoe heeft men om de trommel een remband (18) aangebracht. Door middel van een pedaal (2) kan de remband strak om de trommel worden geknepen. De hydraulische besturing dient om de indrukken van de stuurkoppelingen te vergemakkelijken. Bij het aantrekken van een stuurhefboom wordt een regelas verschoven waardoor de door een tandwielpomp in beweging gebrachte olie in het cilinderhuis kan komen. Hierin bevindt zich een zuiger die met de stuurkoppeling verbonden is en die dus de platen ontkoppelt. Om te snel ontkoppelen tegen te gaan opent de zich verplaatsende zuiger een gaatje waardoor de olie achter de zuiger langzaam kan weglekken. Door de stuurhandel verder aan te trekken wordt het gaatje weer afgesloten en de koppeling komt verder vrij. Wordt de stuurhefboom losgelaten dan zorgt een veer ervoor dat de regelas terug wordt gedrukt en de koppelingveren drukken de zuiger weer in de oude stand terug. In fig. 2 is een soortgelijke stuurkoppeling als die uit fig. 1 afgebeeld. Hierop zijn de reeds besproken onderdelen duidelijk zichtbaar. Boven in het achterbrughuis is een hydraulische stuurbekrachtiging zichtbaar.

 

 

Blad 219 — Zie hierbij Afb. A 119

 

Blad 218           Blad 220

Inhoudsopgave

 





Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010