CURSUS LANDBOUWTREKKERS

HOOFDSTUK XX — WIELEN

 

Een nog grotere spoorbreedte is mogelijk, door het omdraaien van de flens. In fig. 5 en 6 is deze naar buiten gericht met de holle kant. Bij een spoorbreedte van 1,62 m worden de banden evenals in fig. 3 naar buiten gericht en met de hoefstukken tegen de binnenkant van de flens bevestigd.

In fig. 6 zien we de stand voor een spoorbreedte van 1,72 m, waarbij de banden in dezelfde richting staan, maar de velg met de nokken tegen de buitenkant van de flens bevestigd is.

In fig. 7 is de constructie van naaf, velg en flens nog eens aangegeven. De meeste Amerikaanse trekkers hebben een traploos regelbare achteras. Dit is o.a. het geval met de John Deere-trekker (fig. 8).

De achteras is hierbij voorzien van verschillende spiebanen, waarop de wielen in elke gewenste stand vastgezet kunnen worden door middel van een klemstuk, zie fig. 9a.

Een uitstekend gedeelte van de wielnaaf is hierbij konisch en gespleten uitgevoerd. Over deze klembus kan men een klemring tegen de wielnaaf aantrekken zodat het wiel zeer vast op de as wordt geklemd. Om de klemring weer los te krijgen draait men de drie bouten er uit en plaatst deze in de draadgaten (zie fig. 9a) zodat ze als afdrukbouten dienst kunnen doen.

Fig. 9b geeft de nieuwe constructie van John Deere aan. De as heeft aan één kant een spiebaan en aan de andere kant een tandhengel. In een van de klembussen zit een bout met eentandwieltje (pignon) waarmee het wiel langs de as verschoven kan worden nadat eerst de konische klembussen losgezet zijn.

In fig. 10 is de spoorbreedteregeling van de vooras aangegeven, welke op vrijwel dezelfde wijze plaats vindt als bij de Allis Chalmers besproken is. Ook de lengte van de spoorstang kan met dezelfde sprongen worden geregeld; de voorasbreedte is dus niet traploos regelbaar. Door de pijlen in fig. 8 en 10 worden de smeernippels aangegeven. In fig. 11 en 12 is de verstelling van een row crop (rijenteelt) voorstel aangegeven. Door het omkeren van de voorwielen kan men een grotere ruimte tussen de banden krijgen, waardoor deze niet zo gauw vollopen met grond. Ook neemt men bij de stand van fig. 11 wel een wiel af, waardoor het vollopen geheel voorkomen wordt.

Een nadeel hiervan is de grote belasting van het voorstel en het uit het midden lopen van het voorwiel.

Een geheel afwijkende spoorbreedteregeling wordt toegepast bij de Allis Chalmers WD tractoren.

Zoals uit fig. 13 blijkt, zijn aan de binnenkant van de velg schroefvormige strippen gelast, waarop de velgschijven met klemmen vastgemaakt kunnen worden.

Het verstellen vindt plaats door gebruik te maken van de motorkracht van de trekker.

Men maakt de klemmen los, houdt de rem van het ene wiel ingedrukt en laat het koppelingspedaal opkomen. Wanneer men de achteruit-versnelling ingeschakeld heeft zal de spoorbreedte kleiner worden, omdat de velgschijf zich naar de buitenkant van de band verplaatst.

Schakelt men de eerste versnelling vooruit in, dan verplaatst de velgschijf zich naar de binnenkant van de band en wordt de spoorbreedte groter. Met een klem kan de velgschijf aan de velg worden gekoppeld. De instelling is traploos van 1,42—1,84 m; door het omdraaien van de velgschijven kan men de spoorbreedte vergroten van 1,84 tot 2,29 m.

 

 

 

 

Blad 185 — Zie hierbij Afb. A 97

 

Blad 184           Blad 186

Inhoudsopgave

 





Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010