CURSUS LANDBOUWTREKKERS

HOOFDSTUK III — MOTOR-ONDERDELEN

 

Door het aandraaien van de bovenste moer trekt men de voering uit het blok.

Na het schoonmaken van de rand in het blok en het met dunne olie insmeren van de nieuwe voering kan deze met het zelfde gereedschap ingeperst worden (zie montage droge voering, fig. 5). Het bovenste trekstuk doet daarbij dienst; dit mag aan de buitenkant wel iets groter zijn dan de rand van de voering. Het onderste trekstuk, dat gestippeld is aangegeven, houdt de trekbout in het midden; de spanplaat ligt nu onder het blok tegen de carterrand.

Het gedeelte van de trekstukken dat in de voering steekt is hierbij extra lang gehouden om tegen te gaan dat dunne stalen voeringen, zoals bij Ford Dearborn, met ruim 1 mm wanddikte, gaan stuiken of knikken. De demontage van een natte voering kan op gelijksoortige wijze plaatsvinden, al zijn hierbij precies passende trekstukken niet zo dringend nodig, aangezien deze voeringen een veel grotere wanddikte hebben. Het materiaal van deze voeringen is gietijzer. Hoewel de voeringen meestal niet zo vast zitten is het toch niet aan te bevelen ze uit het motorblok te slaan, met het oog op beschadiging of breuk. Een goede methode is gebruik te maken van een blokje hard hout tussen voering en krukas en door draaien van de krukas de voering uit de cilinder te duwen (fig. 6). Bij het intrekken kan men hetzelfde gereedschap als bij fig. 5 gebruiken, of de voering er zover mogelijk insteken en deze door middel van de cilinderkop (zonder koppakking) aandrukken.

Om de rubberring goed op zijn plaats te krijgen is het van belang deze in te smeren met groene zeep of grafiet; olie is hierbij uit den boze. In fig. 8 is de controle van de bovenkant van de voering zichtbaar. Als deze goed aangedrukt is moet er nog 0,1—0,15 mm van de voering boven het blok uitsteken.

Dit is te controleren door een meetlat over de voering te leggen en met voelers de ruimte te bepalen.

Wanneer hierbij mocht blijken, dat de rand van de voering onder het blok ligt dan moet men deze omhoog brengen door onder de kraag, dus in de rand van het cilinderblok, een dunne koperen ring te leggen (zie A in fig. 7).

Wanneer men dit niet doet is de kans groot, dat de koppakking op deze plaats doorslaat, omdat ze onvoldoende aangedrukt wordt. Als er in de cilindervoeringen uitsparingen voor kleppen zijn aangebracht, moet de voering in de juiste stand ingebracht en met een pennetje geborgd worden.

 

Met de in fig. 9 afgebeelde hydraulische pers kan men, beter dan met andere hulpgereedschappen, cilindervoeringen in blokken persen. Deze pers is ook te gebruiken om bussen uit te drukken en in te persen en om bepaalde machinedelen te richten.

 

Aanwijzingen voor reparatie:

Als een cilinder 0,2 mm of meer uitgesleten is, moet de voering vernieuwd worden; bij motoren zonder voeringen moet het blok worden uitgeboord. Bij dieselmotoren rekent men dat bij 0,35 mm slijtage de voering vernieuwd moet worden.

Men kan dit meten met een micrometer of meetklok doch ook met eenvoudige hulpmiddelen b.v. door middel van voelers welke men eerst in de niet uitgesleten rand tussen zuiger en cilinder steekt en daarna op de plaats van de grootste slijtage.

Het verschil in dikte van deze voelers geeft de slijtage vrij nauwkeurig aan.

 

 

 

Blad 16 — Zie hierbij Afb. A 7

 

Blad 15           Blad 17

Inhoudsopgave

 





Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010