Nederlandse index
Homepage
English index

 

storingen bij elevatoren en doeken

Een van de meest voorkomende moeilijkheden is scheeflopen van een of meer doeken. Dit kan worden veroorzaakt door aankoeken of niet evenwijdig staan van de doekrollen.
Aankoeken heeft tot gevolg, dat de rol aan het ene eind dikker wordt dan aan het andere, met als gevolg scheeflopen. Wordt het aangekoekte materiaal niet tijdig verwijderd, dan rekt het doek aan die kant en kan het niet meer recht lopen.
Niet evenwijdig staan van de doekrollen wordt bij het platform wel eens veroorzaakt door een niet gelijk staan van de moeren van de spaninrichting. Men moet dan een van de armen losnemen, de stelmoer door verdraaien op de schroefspil verplaatsen, fig. 6, en tenslotte de arm weer vastmaken. Bij de elevatoren is het gemakkelijk te meten of het raam nog wel haaks is, fig. 117. Men zal het zo nodig met de daarvoor bestemde trekbouten weer moeten richten.
Vastlopen van een doek wordt of door uit de rails lopen van het doek óf door een of meer loszittende latten veroorzaakt. Uit de rails lopen is meestal een gevolg van het laten draaien van de machine met niet of veel te slap gespannen doeken. Het kan ook komen door een verbogen begin van de rails. Een loszittende lat heeft een grote kans bij het begin van de rails vast te lopen. Men zal de lat door lijmen en krammen of nieten weer moeten vastzetten. Dit gaat goed met een moderne latexlijm en een voor zwaar werk geschikt nietapparaat, zoals in de houtwaren-industrie wordt gebruikt.

storingen van het bindapparaat

Storingen aan het bindapparaat vormen voor velen een probleem. Gaat men bij het opsporen van de oorzaak systematisch te werk, dan is het heel wat eenvoudiger dan men denkt. Het is bij deze storingen misschien nog meer dan bij andere nodig niet meer dan één ding gelijktijdig te verstellen of te repareren en daarna voor men verder gaat de werking te controleren. Een ander belangrijk punt is stelmoeren e.d., nooit meer dan aangegeven, (vaak 1/6 of 1/4 slag) te verstellen en de oude afstelling te onthouden of te markeren. Bij het proberen van een knoper is het niet voldoende hem een paar keer met de hand te laten werken, maar moet men hem ook met het normale toerental controleren. Het is bij het opsporen van de oorzaak van een storing bijzonder nuttig de band van de losse schoof op te zoeken en nauwkeurig te bekijken. Men kan dan aan de hand van het instructieboekje of van het in § 1 behandelde nagaan in welke richting men moet zoeken.

enkele punten voor het stellen van een correcte diagnose

1. Begin met na te gaan of het touw correct, dus door alle lei-ogen is ingeregen en probeer of het soepel

loopt. De nodige kracht om het door te trekken is ± 4 kg en kan met een veerunster worden gemeten. Loopt het touw niet soepel of te zwaar, dan moet men, beginnend bij de kluwen in de touwbus, nagaan of het ergens haakt. Hierbij moet men tevens letten op in lei-ogen of in de naald gesleten groeven en op onregelmatigheden in het touw. Men zal zo nodig het touw of ingesleten onderdelen moeten vervangen of repareren.
2. Ga aan de hand van de gevonden band en het in § 1 en het instructieboekje behandelde na om welke storing het gaat en maak daarna een en ander systematisch weer in orde.

een niet correct werkende naald

Deze kan verschillende storingen veroorzaken (zie § 1). Meestal is het hierbij zo, dat het touw uit de naald niet geknoopt is; het andere eind vaak wel. De naald moet in rust iets (maximaal 2 cm) boven de bindtafel uitsteken. De voor een bepaalde binder correcte maat staat meestal in het instructieboekje. Staat de naald te laag of is de punt stomp, dan is er kans op meenemen van halmen, die dan in de touwhouder en in de knoperbek komen. Zij kunnen een goed knopen op zijn minst onzeker maken.
In de hoogste stand moet de naald met weinig speling langs het vlak van het knoperraam lopen en met zijn oog 3-5 cm voorbij de touwhouder steken. Ook nu weer kan men de correcte maten in het instructieboek vinden. Men kan de naaldhoogte corrigeren door de naalddrijfstang, fig. 26 en 118, met de stelmoeren langer of korter te maken. Kan men de naald niet in beide eindstanden correct krijgen, dan zal men de knoper soms met de daarvoor bestemde trekbouten iets om de knoperas moeten verdraaien, fig. 118, en daarna opnieuw proberen of de naald in beide eindpunten correct kan worden gesteld. Is het naaldoog ingesleten dan kan de naald in de hoogste stand niet correct worden gesteld en zal men de rol in het naaldoog moeten vervangen. Dit geschiedt bij de meeste binders door de oude klink uit te boren en een nieuwe rol te monteren. Men moet tenslotte de naald weer glad afwerken. Kan men geen rol krijgen, dan zal men de oude door oplassen en bijvijlen weer in orde moeten maken. Een met te grote speling langs de knoper lopen van de naald kan komen door een verbogen naald of een niet op de juiste plaats zitten van de naald of de knoper. Men kan verbuigen gemakkelijk constateren door de naald met een nieuwe te vergelijken of door hem op een vlakplaat te leggen.
Men mag een naald bij het richten niet verwarmen en er niet met een hamer op slaan. Door verwarmen gaat de juiste hardheid en daardoor de sterkte verloren. Probeert men een naald na richten te harden dan is het vrijwel onmogelijk hem weer op de juiste hardheid en taaiheid te krijgen. Men zal de naald dus moeten inspannen en hem daarna recht trekken. Was de naald recht, dan zal men hem om de correcte speling te krijgen op de naaldas moeten verplaatsen.

vorige pagina <<<       Inhoud       >>> volgende pagina