Nederlandse index
Homepage
English index

 

fig. 79-IX Schotjeselevator

 

gebruik en afstelling

Er wordt vaak te vroeg met maaidorsen begonnen. Het gewas is dan nog niet goed rijp of droog, zodat men veel storingen heeft en weinig doet. Men maait met een getrokken machine op smalle percelen vaak de twee lange kanten. Op min of meer vierkante percelen wordt veelal rondgemaaid. In het laatste geval wordt met zelfrijders ook vaak van twee kanten gemaaid. Men deelt het perceel dan op in blokken van 15-30 m. Vooral bij een legerend of hangend gewas heeft dit voordelen.
In een gewas met veel groen materiaal kan men beter een glad dan een geribd mes gebruiken. De haspel moet bij een machine met oplopend doek zo gesteld zijn, dat het gewas zo nodig over het mes wordt getild en tegen het doek wordt geduwd. De omtreksnelheid moet groter dan de rijsnelheid zijn.

Bij de getrokken Claas machines moet de haspel het gewas zo nodig over het mes lichten en niet te ver naar achteren op het doek leggen. Bij vijzelmachines moet de haspel een lang staand gewas iets voorover drukken; dan kan de vijzel het vlot pakken. De omtreksnelheid moet hiervoor lager zijn dan de rijsnelheid.
In een legerend gewas moet de haspel het gewas over het mes tillen en onder de vijzel brengen. Hiertoe moet de omtreksnelheid groter zijn dan de rijsnelheid. Tegen een gelegerd gewas in rijden heeft vaak tot gevolg, dat de vijzel het voor het afgeknipt is uit de grond trekt. Men kan dit proberen te voorkomen door het gewas met de haspel iets tegen te houden. De haspeltanden moeten vooral niet onnodig sterk grijpend worden gesteld. Zij laten het gewas dan niet goed los. Heeft de vijzel neiging tot wikkelen, dan kan hij beschadigd zijn of te hoog staan.
Is de toevoerketting te strak gespannen, dan kan hij aan het begin, dus direct achter de vijzel, niet ver genoeg naar beneden zakken, zodat hij het gewas niet vlot van de vijzel kan overnemen. Is de toevoerketting te slap dan kan hij tussen de beide assen de greep op het gewas verliezen, waardoor dit tot een prop wordt opgerold. In beide gevallen is de toevoer onregelmatig. De dorsorganen moeten zo worden afgesteld, dat het zaad net allemaal los is en dat er zoveel mogelijk van door de mantel valt.
Bij het afstellen is de invloed van het trommeltoerental veelal groter dan die van het wijder of nauwer stellen van de mantel.
Versleten slaglijsten maken een zoveel scherpere afstelling nodig, dat de korrelbeschadiging toeneemt. Wikkelen van de dorstrommel kan verschillende oorzaken hebben. Bij een te laag trommeltoerental worden de halmen niet voldoende weggeslingerd. Bij een te laag schuddertoerental (b.v. door riemslip) wordt het stro niet vlug genoeg afgevoerd, zodat het zich direct achter de trommel ophoopt. Is het toerental van de gehele machine te laag (régulateur niet in orde, verstopt luchtfilter) dan lopen zowel de stroschudder als de strovleugel achter de trommel te langzaam met als gevolg opeenhoping van stro. Is de afstrijker achter de trommel beschadigd dan wordt de luchtstroom van de trommel minder goed naar achteren geleid, zodat de trommel het stro minder vlot loslaat. Een beschadigde strovleugel voert het stro niet goed af of gaat zelf wikkelen. In beide gevallen hoopt zich stro achter de trommel op. Hetzelfde kan door een veel te laag hangende spatklep worden veroorzaakt.
Zowel een te laag als een te hoog schuddertoerental kan schudderverlies veroorzaken. Het eerste komt wel door slip van een gerekte aandrijfsnaar. Schudderverlies kan ook een gevolg zijn van het ontbreken van goede spatkleppen of van verstopte schudders. Men begint om vlug de goede afstelling van de reiniging te vinden met te veel wind en ver geopende zeven. Wordt er zaad uit de machine geblazen dan eerst de windsterkte verminderen tot dit over is. Daarna als het monster nog niet schoon is de bovenzeef iets sluiten en/of een onderzeef rnet kleine gaten nemen.

vorige pagina <<<       Inhoud       >>> volgende pagina