Nederlandse index
Homepage
English index

 

slingerdunners

De slingerdunners, fig. 12, hebben heen- en weergaande mesjes. Bij de Vicon worden zij door een tuimelschijf op de dwarsas heen en weer bewogen. De dwarsas wordt door loopwielen of door de trekkeraftakas aangedreven. Door de heen- en weergaande beweging van de mesjes en de voortgaande beweging van de machine volgen de mesjes de in fig. 13 weergegeven baan en slaan daarbij op regelmatige afstanden door de rij bietenplantjes. (S)
Bij aandrijving door de loopwielen en bij een bepaalde overbrenging is de afstand waarover de machine bij elke complete slag vooruitgaat gelijk; bij de Vicon bijvoorbeeld 32 cm. Dit houdt in dat het mesje elke 16 cm door de rij slaat. Wil men intensiever dunnen, dus meer planten wegslaan, dan zal men óf grotere mesjes moeten nemen of zoals in fig. 13, twee mesjes achter elkaar moeten gebruiken. Daar de verplaatsing per slag 32 cm is, slaat A zoals gezegd om de 16 cm door de rij. Indien men een tweede mesje B gebruikt, dat midden tussen de plaatsen waar A door de rij slaat zal werken, dan moet dat mesje B 8 cm achter het mesje A worden geplaatst. Indien nu de rij S 30 bbd bevat en dit moet tot de helft worden teruggebracht, dan zal de helft van de rij moeten worden weggeslagen. Gebruiken wij hiervoor één mesje, dan zal deze 8 cm moeten wegslaan. Bij gebruik van twee mesjes zal elk mesje 4 cm moeten wegslaan. De werkzame snijlengte hangt sterk af van de vorm van het mesje. Bij gelijke lengte, gemeten in de rijrichting, zal de effectieve snijlengte bij een driehoekig mesje met een grote tophoek (A) groter zijn dan bij een mesje met een kleine tophoek (B). Men kan dit verklaren doordat het achterste punt van het snijvlak S veel eerder zal snijden dan het voorste punt en dat de machine in deze tijd al weer wat verder is gekomen. De vorm van de mesjes is dan ook van veel belang.

Vergelijken wij nu een theoretisch geval, dat alle zaadjes bijvoorbeeld op 5 cm onderlinge afstand van elkaar liggen, dan blijkt dat het aantal bbd bij een gewas, na dunnen met één groot mes of met twee kleine mesjes niet veel uiteen zal lopen, maar wel de regelmaat. Bij gebruik van één groot mes komen meer bietenplanten op een te grote onderlinge afstand dan bij gebruik van twee mesjes. Bij de laatste methode is de regelmaat van de afstanden in de rij groter. In de praktijk zal het, omdat de hier aangenomen zaairegelmaat nog niet is bereikt, iets anders liggen. Toch is bij een goede stand het gebruik van twee mesjes boven dat van één te prefereren. Naarmate de regelmaat van zaaien toeneemt, zal dit belangrijker worden en zal men de slag bij de situatie moeten aanpassen. Indien de oppervlakte van het perceel door regen een harde korst heeft gekregen, kan men beter één mesje gebruiken. Bij gebruik van twee mesjes worden namelijk de bietenplantjes door de korst meegenomen. Men kan de rijendunner ook gebruiken voor het in de rij wieden, waarbij pennen i.p.v. mes-jes worden gebruikt. Deze worden o.a. wel in blauwmaanzaad en erwten gebruikt.
Indien de rijendunner niet door de wielen, maar door de trekkeraftakas wordt aangedreven of indien in de aandrijving een toerenvariator aanwezig is, kan de dunintensiteit ook worden verhoogd door het aantal slagen per gereden meter te vergroten, dus de afstand tussen twee slagen te verkleinen. Bij gelijke rijsnelheid wordt bij een groot aantal slagen per gereden meter meer grond verplaatst dan bij een klein aantal. Dit komt omdat de mesjes sneller bewegen.
De werkdiepte wordt ingesteld door de pennen of mesjes hoger of lager t.o.v. de sloffen te stellen, fig. 12. Het is voor machinaal dunnen nodig, dat de grond zo vlak mogelijk ligt en dat men niet te diep werkt.

fig. 13-V Schema werking slingerdunner

vorige pagina <<<       Inhoud       >>> volgende pagina